Inslagdraden zijn leeftijdsafhankelijk en zeer flexibel. Ze bewegen mee tijdens het spel, het spel is namelijk koning niet de spelopdracht.
Laat het spel niet alle kanten op springen. Daarvoor is het handig als jij en je spelers weten wat jullie van plan zijn. Een helder begin. Naast een duidelijke afbakening van speelveld en spelregels. Deze zorgen ervoor dat spelers zich kunnen overgeven aan het spel. Eenmaal op weg bepalen zij het tempo. Evenals de richting en volgen ze hun impulsen. Een spel dichttimmeren met een doel maakt spel tot ambacht. Dat is prima ter afwisseling. Ludisch spel en ambachtelijk spel versterken elkaar. Immers je weeft afwisselend van links naar rechts en van rechts naar links. Door de afwisseling wint het negligé aan sterkte en daarmee houdbaarheid.
Richtingaanwijzers
Het gaat Ludische Pedagogie om vakoverstijgende intenties. Je kunt verschillende wegen inslaan. Besef wel dat richtingaanwijzers er zelf nooit komen. Hij staat immers op een plek in het verleden, waarvan jij met je groep vertrok. Spelers daarentegen komen wel verder. Soms roept iets de richtingaanwijzer in herinnering. Soms ontstaan er boeiende vergezichten en wijk je af. Zijn richtingaanwijzers behulpzaam? Gebruik ze. Belemmeren ze? Ga eraan voorbij. Situatie of tijd zijn er dan nog niet rijp voor. Afwijkingen komen immers vaak voor omdat spel daar stroomt waar het spelplezier haar voedt. Prima als jij vanuit richtinggevoel weet welke kant de spelers inslaan en hen volgt daarin. Hen stimuleert, begeleidt en spelsuggesties geeft vanuit je inzichten. Mooi als je later terugkijkt en beseft met je spelers welke stappen jullie samen gezet hebben. Maar evengoed okay als je groep met een ingeslagen windrichting mee gaat omdat het goed voelt. Prima als jullie vruchtbaar laveren op tegenwind. Zolang zich respect voor ieders eigenheid, tempo, keuze en richting zich maar ontvouwt.
De oude vak leerlijnen drama
Ieder ontwikkelt zich op eigen tijd, tempo en voorkeur. We bespreken hier hoe spel een bijdrage levert. De oude vak leerlijnen zijn leidend geweest voor onze richtingaanwijzers. We ordenden vanuit kerncompetenties en culturele kernelementen zo gedetailleerd mogelijk, zodat jij kunt overwegen wat op welk moment zinvol is, welke spelopdracht geschikt.
De leeftijdsopbouw geeft een indicatie, zet ze naar je hand. Een verband tussen richtingaanwijzers en de huidige globale vakdoelen voor Basisonderwijs ligt voor de hand. Voor voortgezet onderwijs vraagt dit wellicht iets meer jongleertalent. Bespreek dit met collegae zodat je de inspectie tevreden kunt stellen. Door bewust te zijn welke richting je inslaat met spel en spelers, kun je hun ontwikkeling in voorstellingsvermogen, expressie, communicatie versterken zodat ze dit o.a. ten dienste stellen van hetgeen ze abstract en cognitief leren en/of ambachtelijk creatief vormgeven.
Het gaat om het spel niet om de knikkers
Zoals we tijdens het spreken ons niet afvragen of we wel het hele alfabet gebruiken, vraag jij je tijdens het spelen evenmin af welke van de 25 piramide vlakken je gebruikt. Ludisch spel laat zich niet plannen, pure spelmomenten (flow) komen en gaan afhankelijk van toewijding, concentratie en intensiteit van de spelers. Achteraf beseffen wat er wel of niet is benut, ingezet of overgeslagen, helpt je hiaten opsporen. Deze liggen mogelijk ten grondslag aan minder inzet, betrokkenheid of doorzettingsvermogen van de spelers. Een piramide zet je in als de situatie erom vraagt of er aanleiding toe geeft. Welke competenties, kwaliteiten, leerfases, begeleiding en HL focus zijn nu voor deze spelopdracht behulpzaam of inspirerend? Inslagdraden geven een richting aan de beoogde ontwikkeling. Er ontstaat een interessant weefpatroon als er respect voor ieders eigenheid, keuze en tempo is.
Maak je geen zorgen om de weg, die komt wel achter je aan.
wist Winnie the Pooh.
Een mens ontwikkelt competenties aan de hand van hetgeen een cultuur aanreikt. Het onderwijs maakt daarin een selectie en rangorde. Aan een begeleider de keuze wat te accentueren. Montessori, Steiner, Laevers e.a. geven een voorselectie waaraan je eigen keuzes t.a.v. vorming bewust kunt worden. Leerstofgebieden doen dit t.a.v. onderwijs.
Het speelse is koning
Zintuiglijke competentie en Verbeelding
Met je zintuigen roep je verbeelding op en start ontwikkeling.
Kinderen
4-5 jarigen
– gebruiken situaties uit de beleving van de dagelijkse werkelijkheid in hun spel.
– reageren op verschillende spelimpulsen van de leraar: verhalen, prentenboeken, attributen, decor, liedjes, versjes.
– fantaseren spelenderwijs, zowel zelfstandig als samen met de begeleider, een spelwerkelijkheid en handelen daarbinnen.
6-7-8 jarigen (de vorige +)
– onderscheiden (eigen) spelwerkelijkheid en dagelijkse werkelijkheid.
– verzinnen onder leiding van de begeleider het verloop van een eenvoudig spel en spelen dit daarna uit.
8-9-10 jarigen (de vorige +)
– spelen improviserend vanuit gegeven spelinformatie over (functionele- , sociale -, theatrale) rollen, plaats, tijd, emotie of verhaalbegin.
– betrekken in hun spel dagelijkse situaties die voor hen van belang zijn. Zij richten zich daarbij vanuit hun voorstellingsvermogen op het vinden van adequate mogelijkheden van handelen in een bepaalde situatie.
11-12-13 jarigen (de vorige +)
– putten voor hun spel uit inspiratiebronnen als: eigen ervaringen, gevoelens, gewaarwordingen, teksten, thema’s, gamewereld en presentaties van de diverse kunsten.
– boren bronnen aan door te associëren op gegevens,
– combineren eigen ideeën en werkelijkheden tot een nieuwe spelwerkelijkheid
– scheiden werkelijkheid van spelwerkelijkheid.
Jongeren
13-14-15 jarigen (de vorige +):
– gebruiken eenvoudige teksten (krant, verhaal, toneel,) als spelgegeven.
– herkennen in een verbeelde werkelijkheid een metafoor van de realiteit.
– geven hun eigen verhalen, ervaringen, situaties vorm in spel.
– zetten teksten om in spelbeelden.
– gebruiken literaire verhalen en dialogen als spelgegeven.
– zetten een thema om in spelbeelden die leiden tot een eigen spel .
– gebruiken actuele gebeurtenissen als spelgegeven verwerken in een spel .
– gebruiken presentatie van anderen als spelgegeven.
16-17-18 jarigen (de vorige +):
– associëren passende spelbeelden voor meningen, gevoelens, ideeën.
– zetten abstracte opdrachten om in speelbare beelden.
– ontwerpen passende spelbeelden om een maatschappelijk thema te onderzoeken.
– spelen met de relatie tussen werkelijkheid en spelwerkelijkheid in presentaties.
– gebruiken meer kunstvormen binnen een spel
Adolescenten
18-24 jarigen
– associëren passende spelbeelden voor een specifieke doelgroep.
– ontwikkelen ideeën om een locatie als spelomgeving te gebruiken.
– ontwikkelen ideeën om eigen spel en dat van anderen te verbeteren.
– roepen een reële en irreële verbeelding afwisselend op in spel en bewerkstelligen zodoende vervreemding voor anderen
– stellen zich onbekende werelden en abstracte gegevens voor en leven zich in
– hanteren eigen – en andere bronnen naar eigen wijsheid.
Velen zijn de mening toegedaan dat je wel of geen verbeelding hebt en niet te oefenen valt. LuPe weet wel beter en rijkt er allerlei spelen en tips voor aan op de praktijksites. Ja het vindt binnenin ons plaats vindt en de ander merkt er pas iets van in de vormgeving ( beweging, klank, beeld, woord, gebaar, handeling). Verbeelding ontwikkelen is echter van cruciaal belang zoals we elders bespraken. Door het expliciet het aanboren van verbeelding word je onafhankelijker van de enkeling die altijd wél ideeën heeft.
Motorische competentie en het Instrument
Met je lichaam geef je handen en voeten aan hetgeen jij je voorstelt.
Kinderen
4-5 jarigen
– experimenteren met de uitingsmogelijkheden van stem, beweging of mimiek.
– reageren op uitnodiging van de begeleider op de spelsituatie, door middel van hun stem, mimiek of handelingen.
6-7-8- jarigen (de vorige +)
– uiten zich non-verbaal en verbaal in spel.
– letten met aanwijzing van de begeleider op beweging, houding en mimiek.
– letten met aanwijzing van de begeleider op stemgebruik, volume, intonatie en tempo.
– tijdens het spel min of meer een Wie (de rol) en Wat (het gegeven) vasthouden.
8-9-10 jarigen (de vorige +)
– passen stem, houding, beweging en mimiek, zowel afzonderlijk als in samenhang toe.
– houden de hoofdkenmerken van een rol (leeftijd, houding, stem) en een situatie (plaats en tijd) gedurende het spel vast.
11-12-13 jarigen (de vorige +)
– geven in spelsituaties emoties, handelingen, situaties, woorden en begrippen vorm met behulp van houding, beweging, mimiek en stem.
– vergroten en versterken hun gebruik van stem, beweging en mimiek.
– zetten taal en stem vanuit eigen of functionele rolintentie en/of emotie in.
Jongeren
13- 14-15 jarigen (de vorige +):
– brengen nuances aan in de beweging, houding, mimiek, tekst en stem (tempo, volume, intonatie) van een rol vanuit intenties en/of emoties.
– maken keuzes in hun spelactie vanuit gevoel voor stilering en inzicht.
– letten bij presentatie op volume, articulatie, intonatie (emotie), tempo, timing en intentie.
– zijn zich bewust van de ander en hun werking op de ander
16 -17-18 jarigen (de vorige +):
– geven een rolkarakter genuanceerd fysiek vorm in houding, handelingen, bewegingen en mimiek.
– laten een rolkarakter doorklinken in stemgebruik door middel van tempo, pauzering, intonatie, ritme, intensiteit, klankkleur.
– geven een personage samenhangend genuanceerd fysiek vorm.
– hanteren bewust hun eigen fysieke positie ten opzichte van medespelers en speelruimte.
– geven verschillende personages in stem, beweging en mimiek overtuigend vorm.
Adolescenten
18-24 jarigen
– maken bewust gebruik van stem, taal, houding, beweging en mimiek.
– passen stem, beweging en mimiek aan de omstandigheden aan.
– geven gericht aandacht aan zichzelf, de eigen rolfunctie, de actuele situatie, de compagnons en eventuele toeschouwers.
– ontwikkelen het expressievermogen in hun beroepsmatig functioneren, waardoor zij verbaal en non verbaal hun reacties articuleren.
Sociaal emotionele competenties – Samenspel
Door samenspel versterken we samen hetgeen jij en ik uiten (van expressie naar communicatie)
Kinderen
4-5 jarigen
– houden in samenspel met één ander hun aandacht op hun eigen rol, en spelen een of enkele kenmerken daarvan kort uit in reactie op de ander.
– spelen in samenspel met de begeleider hun rol in groter groepsverband langere tijd mee.
6-7-8 jarigen (de vorige +)
– improviseren vanuit aanwijzing en begeleiding van de begeleider in kleine groep een spel vanuit de drie W’s: Wie, Wat en Waar (een rol, een verhaal of gegeven en een plaats).
– geven in samenspel met de begeleider in rol tegenspel vanuit eigen positie in het verhaal.
8-9-10 jarigen (de vorige +)
– nuanceren in samenspel met de begeleider hun rol en laten spelspanning ontstaan.
11-12-13 jarigen (de vorige +)
– geven en ontvangen tijdens een spel impulsen in een wisselwerking met anderen maken hierbij gebruik van stem, taal, emotie, mimiek, houding, gebaar, beweging en handeling.
– plaatsen tijdens spel de eigen rol en de eigen actie binnen de spelcontext.
– reageren tijdens spel in rol op elkaars rol binnen de spelcontext.
– geven voorzetten waar medespelers functioneel op kunnen reageren.
Jongeren
13-14-15 jarigen (de vorige +)
– nuanceren tijdens spel houding, beweging, mimiek en stem vanuit rolintenties en emoties van medespelers.
– blijven non-verbaal in rol wanneer de focus bij een andere speler ligt.
– hanteren tijdens het verloop van een spel spelgegevens als rol, actie, ruimte en plaats in samenhang.
– ondernemen rolgetrouw acties, die reacties van medespelers uitlokken.
– interpreteren, incasseren en verwerken rolacties van anderen.
– spelen zodanig in op het spel van anderen dat de interactie het spelverloop bepaalt.
– hanteren timing en spanningslijnen in het samenspel.
16-17-18 jarigen (de vorige +)
– reageren getrouw het rolkarakter op andere personages.
– reageren betekenisvol op spelaanzetten van tegenspelers.
– schakelen in emoties en status, wanneer het spelverloop dit vraagt.
– brengen een spanningsopbouw aan in samenspel.
– timen en spelen zodanig in op het spel van anderen, dat spelspanning voelbaar wordt.
– hanteren tijdens het verloop van een spel spelgegevens als rol, actie, ruimte, plaats en verhaal vanuit inzicht en richten dit verloop op interessante spelontwikkeling.
– zijn zich bewust van de uitwerking die zij hebben op anderen en spelen daarmee.
Adolescenten
18-24 jarigen
– zetten hun vermogen tot samenspelen en werken persoonlijk en functioneel in binnen hun vervolgstudie of beroep.
– spelen ondersteunend zodat de focus bij de ander komt te liggen.
– richten de aandacht van de doelgroep op de eigen functionele rol.
– hanteren stiltes betekenisvol n het samenspel met de doelgroep.
– houden de rode draad in een bijeenkomst helder.
– sturen via eigen rolacties groepsleden bij en houdende focus helder.
– spelen interactief in op reacties uit de doelgroep.
– realiseren met de doelgroep gericht improviserend een proces.
– communiceren in allerlei omstandigheden.
Cognitieve competenties – vormgeving
Door ons denken en redeneren, begrijpen we hoe iets vorm te geven is en concreet toepasbaar wordt in de praktijk.
Kinderen
4-5-6 jarigen
– bouwen met aanwezige materialen en attributen uit de klas hun eigen spelomgeving.
– geven primaire emoties en enkelvoudige handelingen vorm met behulp van beweging, mimiek en stem.
– richten bij het spelen hun aandacht op de eigen rol en houden een kenmerk ervan vast.
6-7-8 jarigen (de vorige +)
– maken gebruik bij het bespreken van spel van begrippen als: verhaal, plaats, spel, speler en spelwereld (spelwerkelijkheid, ‘alsof–wereld’).
– spelen een situatie min of meer uit vanuit inzicht in (kop en staart) van een verhaal.
– geven vanuit een eigen associatie vorm aan eenvoudige gegevens uit verhaalelementen zoals Wie (de rol), Wat (het verhaal), en Waar (de plaats).
– presenteren iets onder begeleiding van de begeleider.
8-9-10 jarigen (de vorige +)
– maken bij het bedenken van een spel gebruik van de verhaalelementen Wie – Wat – Waar en begin – midden – eind.
– houden tijdens een spel de hoofdkenmerken van een rol vast.
– maken bij het bespreken van spel gebruik van begrippen als: beeld, rol, tijd, situatie, gebaar, handeling, houding, mimiek en beweging.
11-12-13 jarigen (de vorige +)
– maken bij het bedenken van speelverhalen ook gebruik van de verhaalelementen Wanneer – Waarom en een climax
– geven een Wie, Wat en Waar in spel herkenbaar vorm.
– laten een Wanneer en Waardoor mee spelen in hun spel.
– bouwen een rol op en durven expressief te spelen.
– houden bij het spelen hun aandacht gericht op zichzelf en medespelers
– houden een rode draad ook in een ingewikkeld spelverloop helder.
– maken bij het bespreken van presentaties gebruik van de volgende begrippen: emotie , spanning, verbaal, non-verbaal – special effects.
– verwoorden presentatiekwaliteiten zoals overtuigingskracht, bewegingskwaliteit, fantasie, improvisatietalent van zichzelf en van groepsgenoten.
– reflecteren over het gebruik in eigen spel van stem, houding, beweging en mimiek
Jongeren
13-14 -15 jarigen (de vorige +)
-geven een aangereikt (of eigen idee) helder vorm in rolhandeling en motief.
– brengen na overleg structuur aan in een spel, door middel van handeling en motief,
– spelen een spel helder uit vanuit eerder vastgestelde bedoelingen.
-herhalen in een presentatie min of meer karakter – emotie – intentie van een personage en realiseren daarmee eenzelfde samenspel als in eerdere versies.
– ontdekken de invloed van ruimtegebruik en feitelijke onderlinge verhouding op een situatie.
– onderscheiden en benoemen in voorbereiding en nabespreking van een spel spelgegevens als rol, actie ruimte, plaats en verhaal van elkaar.
– reflecteren vanuit gerichte kijkopdrachten op de vormgeving van hun verbeelding.
– herkennen vanuit gerichte kijkopdrachten spanningsopbouw, drijfveren en intenties in publiekelijke presentaties van commercie, politiek en informatieve programma’s
16 -17-18 jarigen (de vorige +)
– bouwen een rol uit tot een geloofwaardig personage met emoties, karaktertrekken, leeftijd en sociale status.
– hanteren symbolen betekenisvol in spel.
– selecteren attributen voor het te spelen spel en hanteren deze betekenisvol.
– hanteren de invloed van het ruimtegebruik en de feitelijke onderlinge verhouding op een situatie vanuit beoogde bedoelingen.
– gebruiken beeld en muziek betekenisvol.
Adolescenten
18 -24 jarigen
– ontwerpen zelfstandig een spel, geven dit vorm en presenteren het.
– hanteren meerdere verhaallijnen in een spel.
– hanteren verschillende locaties en de bijhorende mogelijkheden.
– stemmen een spel af en spelen dit voor specifieke doelgroepen.
– geven elkaar aanwijzingen qua samenspel en gebruik van ruimte en materialen
– herspelen meerdere keren min of meer letterlijk een spel.
– zetten de vormgeving zo in, dat dit ondersteunend werkt in communicatie met anderen.
Creatieve competenties – Inzicht.
Door onze creatieve vermogens geven we naar eigen inzicht vorm aan hetgeen we eerder konden of imiterend deden (kunnen – kennen – kunde – kunst).
Kinderen
4-5 jarigen
– maken kennis met theater via school – en tv-voorstellingen uit onze interculturele samenleving, waardoor het voorstelling- en inlevingsvermogen gestimuleerd wordt.
– praten na over voorstellingen onder leiding van de begeleider.
6-7-8 jarigen (de vorige +)
– maken met behulp van de begeleider hun eigen verhaal en geven dit ‘eigenwijs’ vorm.
– geven associatief vorm aan wereldoriëntatie, taal e.a. onderwijsleersituaties.
8-9-10 jarigen (de vorige +)
– presenteren een eigen spel
– reiken de leerkracht spelsuggesties om een vak te leren: dat kunnen we zo spelen juf.
11-12-13 jarigen (de vorige +)
– brengen na overleg naar eigen inzicht structuur in een spel aan wat betreft begin, aandacht vragend midden (hoogtepunt) en effectief einde en geven het spel een eigen kleur mee.
– presenteren een zelfstandig vormgegeven spel aan groepsgenoten..
– werken dagelijkse situaties die voor hen van belang zijn uit in spel en onderzoeken deze.
Jongeren
13-14-15 jarigen kunnen (de vorige +)
– letten blijvend vanuit eigen interpretatie en intentie op volume, articulatie, intonatie, tempo, emotie opdat hun kijk op een kwestie helder overkomt.
– Geven spelend commentaar vanuit eigen intenties op publiekelijke presentaties van commercie, politiek en informatieve programma’s
-geven een eigen idee eigenwijs en helder vorm in rolhandeling en motief.
– presenteren een eigen vormgegeven spel aan derden.
16-17-18 jarigen (de vorige +)
– herkennen de functies van spel in het gewone leven geven daarvan voorbeelden.
– benoemen en becommentariëren spel en vormgevingstechnieken die media gebruiken.
– herkennen de betekenis van vormgevingsaspecten en doorzien de bedoeling ermee.
– reflecteren op effecten van eigen spel in het dagelijks leven en onderzoeken al spelend variaties.
– variëren op eigen gerealiseerd spel vanuit nieuwe invalshoeken.
Adolescenten
18-24 jarigen
-ontwikkelen inzicht in eigen persoonlijk en beroepsmatig handelen en hanteren dit
– doorzien samenhang van intenties en spelvormgeving in samenleving, commercie, politiek
– geven in hun beroepsmatig functioneren anderen inzicht in het eigen handelen en in dat van publieke figuren
– maken in hun beroepsmatig functioneren onderscheid tussen spel en werkelijkheid en voelen daarvoor een zekere mate van verantwoordelijkheid.
Ubbergen, update winter 2022